• € 15,00
  • Genre : Poëzie
  • Verschenen : 25 januari 2017
  • ISBN : 9789492411143
  • Bladzijden : 64
  • In Stock

Boek

Hanz Mirck (1970) is docent Nederlands, creatief vertaler, muzikant, schrijver en dichter. Hij organiseert poëzieactiviteiten, maakt deel uit van literaire jury’s en is werkzaam als schrijfdocent en redacteur. Voor (literaire) tijdschriften en kranten schrijft hij artikelen, columns en gedichten. Hij publiceerde verscheidene dichtbundels en een roman. De dichtbundel Het geluk weet niets van mij (2002) werd genomineerd voor de C. Buddingh-prijs en voor Wegsleepregeling van kracht (2006) ontving hij de J.C. Bloem-poëzieprijs.

Sinds Hanz Mirck in 2004 samen met Ingmar Heytze tweede werd in de verkiezing van de Dichter des Vaderlands, wordt hij veelvuldig door de landelijke media gevraagd om over de actualiteit te schrijven. Voor dagbladen als de Gelderlander en De Stentor, en radioprogramma’s van de VPRO en de EO maakt hij gedichten.

In 2007 wint Mirck de wedstrijd die hem stadsdichter van Zutphen maakte en in 2014 wordt hij voor dezelfde functie gevraagd in de gemeente Apeldoorn. In de jaren daarvoor schrijft hij gedichten over zijn woonplaats Arnhem. Zodoende verschenen er in twaalf jaar tijd tientallen stadsgedichten van zijn hand. De beste 45 daarvan zijn in chronologische volgorde opgenomen in deze bundel.

Ingmar Heytze

‘Hanz Mirck [...] is veel meer dan een stadsdichter, hij is er drie. Daardoor heeft hij inmiddels meer expertise in stadsdichterschap dan welke andere levende Nederlandse dichter ook. [...] Hij voorziet zijn steden niet van gedichten, hij laat zijn gedichten spelen in de stad, als getuigenissen van een universeel stedelijk leven. [...] Alleen een echte dichter is het waard om stadsdichter te zijn, want alleen echte dichters schrijven stadsgedichten die hun directe aanleiding en zelfs hun stad overstijgen. Hanz Mirck is zo’n dichter en in deze bundel staan zijn beste stadsgedichten.’

Recensie Meander door Hans Puper

Hanz Mirck, Drie steden twee ogen

Hanz Mirck (1970) schreef in opdracht stadsgedichten over Arnhem, werd in 2007 stadsdichter van Zutphen en in 2014 van Apeldoorn. In Drie steden twee ogen heeft hij zijn beste gedichten geselecteerd.
In zijn bundel kun je niet alleen zien wat een dichter doet met een stad, maar ook wat een stad doet met een dichter. De steden blijken hun eigen eisen te stellen, al is in dit geval enige relativering op zijn plaats: de bundel bestrijkt een periode van twaalf jaar en het dichterschap van Mirck is natuurlijk niet hetzelfde gebleven.
Het meest verschillen de gedichten over Zutphen en Apeldoorn: de Hanzestad aan de IJssel met een rijk en gevarieerd verleden tegenover het bescheidener, lang dorps gebleven Apeldoorn. Enigszins overdreven gesteld kun je de buitenwereld verbinden aan de Zutphense gedichten en de binnenwereld aan de Apeldoornse. Zo beschrijft hij de Zutphense bokbierdag vanuit de ogen van de historische alcoholist ‘Droge Nap’, naar wie een van de vijf torens is genoemd; één gedicht gaat over de ronde van Zutphen en zeven gedichten beginnen met: ‘Een stad is …’. In een aantal Apeldoornse gedichten daarentegen valt de verstilling op. In ‘Veluws eiland’ schrijft hij bijvoorbeeld: ‘de tijd is hier anders, niet trager / maar in een vriendelijker licht // en het licht is hier / waar niet alles knippert en schreeuwt / geduldiger: zoals jij nietsvermoedend / in dit gedicht bent gelopen’. Mooie regels. We zien hier ook een constante: de beleving van de tijd. Het historische kan actueel worden, er is verval en soms een paradijselijke stilstand – die overigens zal worden opgeheven door ambitieuze wethouders en bouwers.

In zijn inleiding stelt Ingmar Heytze dat je al dichter moet zijn voor je stadsdichter wordt: ‘Alleen een echte dichter is het waard om stadsdichter te zijn, want alleen echte dichters schrijven stadsgedichten die hun directe aanleiding en zelfs hun stad overstijgen.’ In Mircks meeste gedichten is dat inderdaad het geval, al moet je een enkele keer googelen om het plaatselijke algemeen te kunnen maken.
Het stadsdichterschap stelt bijzondere eisen. Mirck formuleert ze in ‘Bouwen in het stiltegebied’, aan het begin van zijn Apeldoornse periode, waarin hij een romantisch onderscheid maakt tussen de poëzie die zich aandient en de persoon van de dichter:

Hier heeft u mijn stem, als ik mezelf hoor
lijkt het altijd iemand anders die zulke dingen zegt
Ik heb mezelf vaak gelukkig geprezen
met een instrument om trillend onrecht
te uiten, zachtjes dankbaarheid, schreeuwend
recht, fluisterend wat beschamend was
Soms brak hij tussen koopzondagen op het Raadhuisplein
Vaak heeft hij nog eerder een antwoord dan ik

Hij groeide met me mee; werd lager
toen ik hoger werd, ik nam mezelf te serieus
Want ik hoor mezelf te graag praten,
zingen met mijn hele lijf, terwijl ik van de stad
nog veel te weinig weet. Hier heeft u mijn stem,
laat hem iets verstandigs zeggen. Alstublieft

Een mooi gedicht, niet in het minst door de vorm: een onopvallend gebruik van halfrijm bijvoorbeeld, en ‘zachtjes’ tegenover ‘schreeuwend’, dat bijna hoorbaar wordt door het sterke enjambement. En dat de dichter inderdaad zingt met zijn hele lijf, kunt u ervaren door het gedicht hardop te lezen.

***
Hanz Mirck (2017). Drie steden twee ogen. Uitgeverij Kontrast, 64 blz. € 15,00